In 1983 kwam ik van de toneelschool en begon ik met toneelspelen. In de afgelopen 33 jaar heb ik veertien originele nieuwe Nederlandse stukken gespeeld:
Hond begraven van Karst Woudstra (bij Het Nationaal Toneel);
Wie vermoordde Mary Rogers? en De Formidabele Yankee van Jan Veldman;
Hoti, The Prefab Four en De Kortste Eeuw van mijzelf, Hagedissenhuid van Bodil de la Parra (alle bij Orkater);
Tirannie van de tijd van Paul Pourveur (bij het Zuidelijk Toneel);
Cloaca en Familie en het vierluik De Geschiedenis van de Familie Avenier, alle van Maria Goos (bij Het Toneel Speelt);
en twee toneelbewerkingen van romans van Louis Couperus.
Van deze veertien stukken is er maar één later nog eens gespeeld, in reprise gegaan dus: Cloaca van Maria Goos.
Sinds ik van de toneelschool afkwam is er natuurlijk veel veranderd. In 1983 werden door de overheid structureel 43 toneelgezelschappen gesubsidieerd. Vele daarvan, bijvoorbeeld Toneelgroep Centrum, stimuleerden het nieuwe Nederlandse repertoire. Maar gezelschappen verdwenen, het publiek verspreidde zich over het aanbod, dat steeds gevarieerder is geworden. Musical en cabaret kregen een veel groter aandeel, vrije producenten zijn prominenter aanwezig en de traditionele toneelgezelschappen zijn omgevormd tot flexibele organisaties die zich in toenemende mate moeten verhouden tot specifieke opdrachten die samenhangen met de plek waar ze spelen en de eisen van de subsidieverstrekker. Aangezien de subsidieverstrekker de neiging heeft elke vier jaar iets anders van de kunsten te verlangen is flexibiliteit en lenigheid van geest nodig om het hoofd boven water te houden. Maar dit terzijde.
Nog een terzijde: Waren er in 1980 nog rond de 300 vaste acteurscontracten te vergeven, nu zijn dat er nog maar rond de 40, en vooral bij Toneelgroep Amsterdam en Het Nationale Toneel. De rest werkt met freelancers.
Maar terug naar die Nederlandse stukken: feit is dat er weinig Nederlandse stukken op het toneel verschijnen. In ieder geval niet in de traditionele zin. Hoe ging het vroeger? Een auteur kreeg een opdracht voor een stuk, het werd geschreven en door een gezelschap opgevoerd. Het stuk verscheen in boekvorm. En omdat het op papier was vastgelegd en in theaterbibliotheek of boekhandel te verkrijgen was, bestond de mogelijkheid dat het een tweede leven kreeg middels een reprise. In de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, stonden stukken decennia lang op het repertoire.
Zo was de traditie. In de twintigste eeuw is dat veranderd. Steeds minder Nederlandse stukken gingen In reprise. Hans Croiset heeft in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw geprobeerd Vondel nieuw leven in te blazen. Zelfs de Gijsbrecht kwam terug. In diezelfde tijd werden in de Rotonde van de Stadsschouwburg in Amsterdam de eenakters van Herman Heijermans gespeeld. Het Toneel Speelt onder Ronald Klamer en Croiset zette zich in voor het oude en nieuwe Nederlandse stuk. Maria Goos bracht er vier stukken die groot succes hadden en volle zalen trokken. Ger Thijs bracht een aantal stukken die hun weg naar het publiek vonden. Op hoop van zegen werd gespeeld en Willem Jan Otten leverde stukken aan. Maar het Toneel Speelt kon het hoofd niet boven water houden. Subsidiegevers waren niet geïnteresseerd of kwamen niet over de brug.
Toch lijkt er onder het Nederlandse publiek wel degelijk belangstelling voor het Nederlandse stuk te bestaan. Als je kijkt naar wat er in het amateurtoneel gebeurt, word je aangenaam verrast. Om een voorbeeld te geven: tussen 2007 en 2016 is door 22 gezelschappen 91 keer Cloaca gespeeld en door 41 gezelschappen 176 keer Familie. Allebei stukken van Goos.
Als we eens wat verder teruggaan in de tijd, hoe ziet de geschiedenis van het Nederlandse stuk er dan eigenlijk uit? De Census Nederlands Toneel (Ceneton) is in Leiden door de Opleiding Nederlands ontwikkeld. Het onderwerp van dit project is het toneel, geproduceerd in de Nederlanden tot 1803. Er zijn meer dan 12.000 handschriften en edities bekend. Dat er vroeger veel toneel geschreven werd, wisten we, maar dat het om zulke grote aantallen ging, was tot voor kort een goed bewaard geheim. Dat wisten alleen een paar specialisten. Er zijn vele duizenden toneelstukken geschreven. En er is door literatuur- en theaterhistorici de laatste jaren ook veel aan gedaan om die stukken te contextualiseren, in allerlei soorten publicaties: van handboeken tot detailstudies.
Ik kan iedereen die interesse in het Nederlandse toneel en in het Nederlandse stuk heeft deze site aanraden. Ik las er dat Reynier Bontius’ spel over het beleg van Leiden, met meer dan honderd herdrukken een absolute topper was. Meer gespeeld dan Vondel! Ik kwam er een korte klucht tegen met als titel Het gestoorde naaypartijdje van Willem de Vijfde, een klucht in een bedrijf van Harmodius Friso. Het is het eerste bekende politieke pornografische toneelstuk. Het stelt stadhouder Willem de Vijfde voor als een dommige dronken kluns die wil vrijen met Klaartje maar uiteindelijk door het allegorische personage Hollandius uit het huis van staat wordt gegooid, nadat hij door te veel wijn zijn vorstelijke scepter niet meer hoog kon houden bij Klaartje.
Veel van deze stukken behandelen belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de Nederlanden, Noord en Zuid. Dus geen wonder dat het Beleg van Leiden zo’n succes was. En natuurlijk zag men Willem de Vijfde graag in zijn blote kont. Ik ben nu al benieuwd naar het scabreuze stuk ‘Hoe parlementslid Wilders door het Hoertje Saida bij de neus genomen werd’. Met als subtitel ‘niets is wat het lijkt in de liefde en de politiek’. Maar wie gaat het schrijven?
Tegenwoordig is het dramatiseren van belangrijke gebeurtenissen voor een groot deel overgenomen door film en televisie. Waar Shakespeare in zes stukken ‘the War of the Roses’ belicht, hebben we hier al talloze tv-series over het huis Oranje, Den Uyl en Lubbers gehad. Dit seizoen staan ons series over Menten en Moszkowicz te wachten.
Toch is tv en film iets anders dat toneel. Het toneel leent zich bij belangrijke zaken toch voor meer verdieping en heeft geen last van het naturalisme en realisme, het ‘net echt’ effect, waardoor hedendaagse kwesties in een ander licht kunnen worden getoond. Door de bank genomen van De Verleiders heeft meer teweeggebracht dan De prooi op tv. De voorstelling Nobody Home, gemaakt en gespeeld door drie acteurs met een vluchtelingenverleden, gaf antwoorden op vragen die niemand durfde stellen. Dat was nou een voorstelling die actueel en persoonlijk was, en ontdaan van politieke correctheid, en die iedereen die zich een menig veroorloofde over dit vraagstuk eigenlijk eerst had moeten zien.
Maar zal het ooit in de canon van Nederlands toneelrepertoire komen? Nee, waarschijnlijk niet. De makers zijn de auteurs. Er is geen stuk, alleen een voorstelling. En dat geldt voor veel meer stukken. Natuurlijk zijn ze er nog, de echte theaterauteurs: Goos, Rijnders, Van Warmerdam, Lot Vekemans, Tom Lanoye, Eric de Vroedt, Peer Wittenbols, Jibbe Willems en er zijn er gelukkig nog veel meer, die van zich laten horen.
Maar als je naar het aanbod in de Nederlandse theaters kijkt, zien we dat er heel veel Nederlandse stukken gespeeld worden, maar dat deze stukken – eigenlijk moet ik dus zeggen: voorstellingen – niet meer voldoen aan het oude beeld van het auteursstuk. Kijk naar De Warme Winkel, Wunderbaum, alle voorstellingen van De Nieuwkomers bij Orkater, honderden voorstellingen op Oerol en andere festivals. Ze zijn niet geschreven door één enkele auteur. De acteurs schrijven zelf, ze zijn ‘makers’ geworden, ze sprokkelen hun teksten van her en der bij elkaar. Er wordt geleend, gejat, geciteerd en gespeeld. De voorstelling is een visie van de makers op een thema. Daar past geen van tevoren geschreven stuk bij.
'Het repertoire is nooit af. Als we er niets aan toevoegen, wordt het dode materie. Het repertoire bestaat, maar bestaat alleen maar bij de gratie van het gesprek. Niet enkel door nieuwe interpretaties van bestaande stukken, maar ook doordat er nieuwe stukken aan worden toegevoegd. Die uitdaging moeten we aangaan. Om stukken te schrijven die niet alleen iets over vandaag zeggen, maar die ook morgen en overmorgen nog iets kunnen betekenen.'
Nog een terzijde: wat het Nederlandse toneelstuk trouwens ook niet helpt is dat we het Nederlands Theater Instituut, TIN, op de Herengracht, bibliotheek en museum, zijn kwijtgeraakt. Eeuwig zonde. Laat het nog maar eens gezegd worden: dat was de plek waar traditie en vernieuwing, het oude en het nieuwe stuk samenkwamen, waar de collectie van onze theatergeschiedenis bewaard en getoond werd. Dat die ons ontnomen is, in een vlaag van verstandsverbijstering, blijft een politieke dwaling. Dat zou in de ons omringende landen niet gebeurd zijn.
Gelukkig hebben we sinds een aantal jaren De Nieuwe Toneelbibliotheek die met al 350 uitgaven van gespeelde teksten ongelofelijk goed werk doet. Zo wordt dat wat geschreven en gespeeld is, ook bewaard, en kan het gelezen worden, klaar voor een eventuele reprise. Wat Ceneton is voor het oude stuk is, is De Nieuwe Toneelbibliotheek voor het nieuwe.
In reprise is een goed idee. Laat die canon maar bestaan, laat er maar discussie over komen: waarom dit stuk wel en dat stuk niet? Goed zo, daar gaat het om. Het stof eraf, opnieuw tegen het licht houden en je afvragen: wat kunnen we hiermee?
Hoe zouden we dat kunnen gaan doen? Laten we een vijfjarig traject organiseren waarin studenten aan de Nederlandse theateropleidingen intensief kennismaken met Nederlands toneelrepertoire uit het nabije en verdere verleden. In samenwerking met wetenschappelijke opleidingen (Theaterwetenschap Amsterdam, de diverse vakgroepen Neerlandistiek) wordt het dramaturgische voorwerk gedaan. Door ervaren regisseurs en acteurs bij het opzetten en ook daadwerkelijk uitvoeren van een Nederlandse klassieker te betrekken, zal bestaande kennis worden overgedragen.
In de praktijk zou dat er als volgt uit kunnen zien: centraal in het project staat een lijst van 25 Nederlandstalige toneelklassiekers. Iedere theateropleiding kiest een stuk uit die lijst van 25 en bereidt met haar studenten een leesvoorstelling van het héle stuk voor en een enscenering van één enkele scène. Tijdens de voorbereiding komen docenten en studenten van de wetenschappelijke opleidingen de acteurs in opleiding over die stukken nader informeren, niet alleen over de historische achtergrond, de opvoeringsgeschiedenis, maar ook over de bijzonderheden van de taal en de diepere lagen van de tekst. De leesvoorstellingen en ensceneringen worden gesuperviseerd door vooraanstaande Nederlandse acteurs. Ze spelen eventueel zelf ook mee.
De gekozen sleutelscènes worden uitgevoerd tijdens een jaarlijkse manifestatie in de Amsterdamse Stadsschouwburg: ‘de Avond van het Nederlandse stuk’. De voorstellingen worden beoordeeld door een vakjury. De winnende opleiding ontvangt als beloning een budget om een professionele productie van het door haar gekozen stuk voor een groot deel te financieren. Dat budget zou bijvoorbeeld door Het Fonds voor Podiumkunsten beschikbaar kunnen worden gesteld. De resterende financiering wordt ‘verdiend’ doordat de productie het daaropvolgende seizoen door het land gaat reizen. Daarmee levert In Reprise een belangrijke impuls aan de herontdekking en herwaardering van de Nederlandse toneelklassiekers door het grote publiek. Tegelijkertijd wordt het jonge regie- en acteertalent bekend gemaakt met de speelbaarheid van dit repertoire, en wordt naar verwachting een stevige basis gelegd voor de revitalisering van de Nederlandse toneeltraditie.
Laten we hopen dat dit initiatief niet alleen het oude repertoire nieuw leven inblaast, maar dat het een nieuwe generatie stimuleert om voor het toneel te schrijven, stukken waarin, zoals Shakespeare zegt, de deugd een gezicht krijgt en het verachtelijke zich herkent en waarin het wezen van de tijd zijn eigentijdse vorm en neerslag vindt.
Ten slotte citeer ik dramaturg Johan Reyniers:
'Kunst verandert de wereld wel degelijk. Je hoeft die tragedies niet te hebben gelezen om erdoor beïnvloed te zijn. De manier waarop we denken en praten over onze gevoelens, hoe we ze uiten: dat is allemaal door vierentwintig eeuwen toneel mee gevormd. Als toneelmakers zijn wij de erfgenamen van de antieke tragedie. Toneelschrijvers, jullie hoeven niet bescheiden te zijn! Ons recht, onze instituties, onze manier van denken: ze zijn mede gebaseerd op teksten die eeuwen geleden werden geschreven. Die teksten hebben ons gevormd. Ik zeg er meteen bij: niet altijd alleen in positieve, maar ook in negatieve zin. Maar toch: het is onze traditie. Vanuit die traditie moeten we verder denken. Verder schrijven. Teksten toevoegen aan het repertoire dat onze werkelijkheid, ons leven mee vorm geeft. Waarmee we het gesprek op gang houden. Daarom moeten we lezen, herlezen, herschrijven en toevoegen.'
En last but least: ons laten inspireren door wat deze canon en vele andere verborgen schatten ons te bieden hebben.
Rede van Gijs Scholten van Aschat (Akademie van Kunsten)
Uitgesproken op 28 oktober 2016 bij de lancering van de website In reprise
Nadat eerst Liefhebber werd gespeeld vinden nu ook De Troje Trilogie, De Family en Ifigineia koningskind hun weg weer naar het podium. In 2014 speelde Suzanne Bogaert bij Oostpool Liefhebber van Gerardjan Rijnders, op dit moment regisseert Paul Knieriem bij de Toneelschuur De Troje Trilogie van Koos Terpstra en van het voorjaar gaat Casper Vandeputte bij Theater Utrecht The Family regisseren van Lodewijk de Boer. Volgend seizoen gaat van Pauline Mol Ifigeneia koningskind in première bij NTjong in de regie van Noël Fischer. Een goed begin dus! Welke stukken zullen er volgen?