De toneelschrijvers Marjolein Bierens, Freek Mariën en Jibbe Willems zijn genomineerd voor de Taalunie Toneelschrijfprijs 2015. Deze jaarlijkse prijs voor de beste toneeltekst van het afgelopen seizoen bedraagt 10.000 euro.
De teksten waarop de jury haar keuze liet vallen zijn: Land van over zee – een briefwisseling (Marjolein Bierens), Wachten en andere heldendaden (Freek Mariën) en Waar het vlakke land gaat plooien (Jibbe Willems).
Uitreiking
De laureaat wordt bekendgemaakt op zaterdag 5 september om 17.00u in Theater Bellevue, Leidsekade 90 in Amsterdam. De uitreiking is onderdeel van het Nederlands Theater Festival. Tijdens een speciale middag over de theatertekst wordt ook het TheaterTekstTalent Stipendium van het Prins Bernhard Cultuurfonds uitgereikt en spreekt toneelschrijver Sophie Kassies ‘De Staat van de Nederlandse Theatertekst’ uit op uitnodiging van De Tekstsmederij.
Jury
De Nederlands-Vlaamse jury van de Toneelschrijfprijs bestaat uit Silvia Andringa (regisseur De Jonge Republiek, festival Halbstark Münster), Flip Filz (acteur, theaterdocent) en Ruth Mariën (dramaturg). Steven Peters is secretaris.
Over de Taalunie Toneelschrijfprijs
De Taalunie Toneelschrijfprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een schrijver van een oorspronkelijk Nederlandstalig toneelstuk dat in het voorafgaande seizoen voor het eerst is opgevoerd. Met deze onderscheiding wil de Taalunie de Nederlandstalige toneelschrijfkunst en de opvoering van Nederlandstalig toneel stimuleren. De Taalunie organiseert de uitreiking samen met Nederlands Theater Festival, de Tekstsmederij, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nederlands Letterenfonds.
In 2014 werd hij voor het eerst in de geschiedenis van het Nederlands Theaterfestival uitgesproken: De Staat van de Theatertekst. Deze eerste editie van deze Staat waren wij zelf de initiator en spreker. Dit jaar geven we het stokje door aan een ervaren, inspirerende schrijfster die o.a. de tekst schreef voor Genesis van het Nationale Toneel, dat dit jaar geselecteerd is door de jury van het Nederlands Theaterfestival als één van de beste voorstellingen van het afgelopen seizoen. Tijd om haar aan de tand te voelen.
Jij bent Sophie Kassies. Vertel eens wat over jezelf.
In 1984 kwam ik van de regie-opleiding in Amsterdam. Voor mijn afstudeerproject had ik zelf de tekst geschreven en ik realiseerde me dat ik schrijven veel liever deed dan regisseren. Toch heeft het nog een tijd geduurd voor ik definitief voor het schrijven koos, en nog langer voor ik ervan kon bestaan. Mijn werkzame leven is gevormd door een paar vaste verbintenissen. Met Annemarie Prins bijvoorbeeld, voor wie ik net Oud en Wit heb geschreven (te zien op het Zeeland Nazomerfestival en vanaf 16 september in Frascati). Met Johan Doesburg (NT), voor wie ik een aantal boekbewerkingen maakte, Genesis de meest recente. Met Flora Verbrugge (Theater Sonnevanck) met wie ik veel muziektheaterproducties voor kinderen heb ontwikkeld. Naast die vaste partners ben ik niet vies van wisselende contacten, maar dit zijn de mensen die me als schrijver hebben doen groeien.
Je bent toneelschrijver. Welk toneelstuk ben je het meest trots op en waarom?
Wat een vraag! ‘Wie van je kinderen vind je het leukst?’ Ik ben vooral trots op momenten die in de zaal het ontploffinkje geven dat ik voor ogen had toen ik het bommetje in de tekst legde. Het is ongelooflijk kicken als een tekst werkt, als je het publiek voelt incasseren. Een van de leukste momenten was, jaren geleden, een keurige Haagse heer in de Koninklijke Schouwburg, die zich na een brisant clausje in De graaf van Monte Cristo niet kon inhouden en door de doodstille zaal vanaf het eerste balkon een luid en duidelijk ‘Sodeju!’ liet horen.
Op 5 september spreek jij de Staat van de Theatertekst uit op De dag van de toneeltekst. Waar focus je je op?
Ik loop al best lang mee. Bij ons thuis werd vroeger met regelmaat over het Nederlandse toneelschrijven gesproken – mijn vader was directeur van de Amsterdamse Theaterschool en van het Instituut voor Theateronderzoek. Maar we zijn als theaterwereldje kort van memorie. Het lijkt me nuttig de huidige Staat van de Theatertekst te duiden vanuit de geschiedenis die ik heb meegemaakt. En ik ga het hebben over de onmisbaarheid van de toneelschrijver.
Je bent nu ruim 25 jaar actief als toneelschrijver. Hoe heb je dat volgehouden?
Door het niet erg te vinden soms op een houtje te moeten bijten. Door erop te vertrouwen dat er wel weer iemand komt die een stuk van me wil. Maar vooral: met liefde. Ik hou heel erg van dit vak. Ik hou van nadenken over de wereld en over wat je met publiek wilt delen. Ik hou van de gesprekken met mede-makers over een voorstelling in wording. Ik hou van de beslotenheid van mijn werkkamer. Ik hou van de combinatie van afzondering en sociaal verkeer in het werk. Ik hou van taal, van de muziek van taal, van woorden, van stemmen. Ik hou van acteurs. Ik hou van het theater. Van de verwachting elke keer weer.
Heb je tips voor de nieuwe generatie toneelschrijvers?
Organiseer je. Word lid van de Werkgroep Theater van de Vereniging van Letterkundigen. Afgezien van alle ‘wegenwacht’-functies van een beroepsvereniging, zoals hulp bij contracten, juridisch advies, financiële ondersteuning in geval van nood, is het prettig om af en toe je collega’s tegen te komen. Veel toneelschrijvers hebben het gevoel dat hun eigen praktijkje zo specifiek is dat er weinig te delen is met anderen, maar we hebben meer gemeenschappelijk dan je denkt. www.vvl.nu. Je bent er in goed gezelschap.
Nog iets dat je van het hart moet?
Zorg dat je af en toe de zee ziet. Of de sterrenhemel. Of bergen. Of een diep, donker bos.
Goedenavond dames en heren,
Twaalf jaar geleden, in de zomer van 2003, was ik net afgestudeerd aan mijn middelbare school in Groningen. Ik stond die zomer eigenlijk al ingeschreven voor een studie in Amsterdam toen een kennis van mij zei dat hij een kamer had in Antwerpen die hij wou verhuren en ik dacht: waarom ga ik eigenlijk niet in Antwerpen studeren?
Een paar dagen later kreeg ik een mail van een vriendin. Ze was per toeval op de studie Woordkunst gestoten, een studie die onderdeel is van de Antwerpse theaterschool en ik dacht: waarom ga ik eigenlijk niet woordkunst studeren? Die twee kleine momenten in combinatie met één volmondig ‘mwoah, waarom ook niet’ hebben mijn leven verregaand getekend.
Door in Vlaanderen naar de theaterschool te gaan ben ik opgevoed en opgegroeid in een bepaalde theatertraditie, een bepaalde manier van theater maken en naar theater kijken. Dat werd mij vooral twee jaar geleden duidelijk toen ik Heimat aan het maken was. Het was de eerste voorstelling die ik regisseerde en hij werd gespeeld – puur toevallig – door drie Nederlanders en een Vlaming en puur toevallig waren die drie Nederlanders allemaal opgeleid in Antwerpen en Tom Struyf, de enige Vlaming van onze groep, was opgeleid in Maastricht.
Het was een week voor de première en Tom vroeg aan mij: hoe moet ik deze scène spelen? Ik legde aan Tom uit, als regisseur, waarover die scène ging, waarom die scène in het stuk stond, en hoe het zich verhield tot de vorige scène. Ok, zei Tom, duidelijk, maar hoe moet ik die scène spelen? Waarna ik nog eens, met andere woorden en zeer geduldig opnieuw uitlegde waarover die scène ging en waarom die scène in het stuk stond en hoe het zich verhield tot de vorige scène.
Ja zei hij, dat weet ik, maar hoe wil jij dat ik die scène speel? Ik wist dat niet. Bij ons op school werd nooit over ‘hoe’ gesproken. Enkel over ‘waarom’ en ‘wat’. Het ‘hoe’ was de verantwoordelijkheid van de acteur zelf, zo leerden wij, die, in het moment, als een kunstenaar, als een jazzspeler het ‘hoe’ moet laten ontstaan vanuit het ‘waarom’ en het ‘wat’. Bij Tom op school was het meer gegaan over het ‘hoe’. Natuurlijk waren het waarom en het wat belangrijke vragen, maar de hoofdvraag van een repetitie was: hoe gaan we dit doen?
Ik heb het idee dat je met die twee verschillende benaderingen al een heel eind kunt komen als je het verschil wilt duiden tussen de zo vaak strakke, vormelijke, soms zelfs flitsende Nederlandse voorstellingen en de vaak eerder persoonlijke, rommelige, vaak ook integere Vlaamse voorstellingen.
Het zou onzinnig zijn om te beweren dat ik geen voorkeur heb voor de ene of de andere manier van theatermaken. Dat heb ik wel. Maar ik weet ook dat als die ene kennis misschien had gezegd dat hij in Maastricht een kamer had gehad dat ik wellicht nu van het andere had gehouden, van iemand anders zelfs wellicht. Al betwijfel ik of ik met mijn verregaande vormeloosheid überhaupt had mogen beginnen aan die opleiding.
2.
Aan deze anekdote moest ik denken toen Viktorien van Hulst mij vroeg hier vanavond ter gelegenheid van de opening van Theaterfestival Boulevard een praatje te houden over het verschil tussen het Vlaams theater en het Nederlands theater omdat er dit festival erg veel Vlaams theater te zien is, iets wat ik toejuich. In mijn persoonlijke wereld is er eigenlijk nauwelijks meer een grens tussen Vlaanderen en Nederland en ik schrik altijd een beetje als die er in de realiteit nog wel blijkt te zijn.
Drie weken geleden kreeg ik die vraag om hier vanavond iets te zeggen en ik moet zeggen dat ik lang geaarzeld heb voor ik ja zei. Ze vertelde me namelijk dat ze mij gevraagd had omdat ze mijn speech op de opening van het Vlaams Theaterfestival vorig jaar had gehoord en mooi vond.
Ik schrok. Ik schreef haar terug dat ik over die speech een half jaar had nagedacht. Ik was een maand op voorhand begonnen met schrijven. Ik had een pak gekocht, was naar de kapper geweest, ik had hem aan meerdere mensen laten lezen op voorhand. Ik had er kortom heel veel belang aan gegeven. Het werd daardoor voor mij een belangrijke speech.
Ik wist dat ik voor vanavond niet zo’n speech kon maken. Ik wist toen ik die vraag drie weken geleden kreeg dat ik er geen half jaar denktijd aan kon besteden. En zelfs, door drukte, geen drie weken. Twee dagen misschien. En ik wist dat ik met deze speech Viktorien dus onherroepelijk zou teleurstellen. De rest van u waarschijnlijk niet. U slaat zich er wel doorheen. Wat is nu tien minuten op de opening van een festival? Er is drank voor, drank na, er zijn mensen met wie u heel graag wilt spreken.
Met één geinige observatie, een goed gemikte anekdote, over het ‘waarom’ en ‘wat’ versus het ‘hoe’ zou ik mij van deze taak kunnen kwijten en morgen zou de speech weer vergeten zijn. En ik wist toen ik aan Viktorien schreef: dáárover wil ik iets schrijven, dáárover moet de speech gaan. Niet over hoe lang je op voorhand een opdracht wilt krijgen, maar over het feit dat als je aan iets minder belang geeft, het minder belang krijgt. En over hoe moeilijk het is, in dit post-Halbiaans tijdperk, om constant overal belang aan te blijven geven.
De speech moest gaan over dat ik de afgelopen jaren overal in de Nederlandse theaterwereld mensen keihard heb zien werken. Ik zie zoveel vrienden, jonge makers, oude makers, die voornamelijk bezig zijn met dat: werken, overleven, het uiterste van zichzelf vragen voor een volgende editie, een volgende voorstelling, een volgende dag. Mensen die in hun eentje werk doen dat vroeger door drie personen werd gedaan; repetities die ultrakort zijn of niet betaald kunnen worden; CAO’s die niet meer van toepassing hoeven te zijn, omdat iedereen als zzp-er aan het einde doodleuk x euro factureert. Allemaal op weg naar de burn-out of het UWV.
Sinds Zijlstra lijkt het soms alsof de taak van de kunstenaar niet langer is de stroom der dingen te veranderen door het onzegbare zegbaar te maken, maar enkel dat: overleven. De broek ophouden. Want natuurlijk kan het: een speech schrijven in twee dagen; een stuk maken in drie weken, een festival organiseren zonder steun van de staat. Het lukt. Maar als het alleen nog maar over het ‘hoe’ kan gaan – het ‘hoe krijgen we dit in godesnaam gefixt’ – komt het ‘wat’ en het ‘waarom’ uiteindelijk onherroepelijk in het gedrang.
Uiteindelijk komt het erop neer dat omdat er in Nederland minder geld is, er ook minder tijd en ruimte is om iets belang te geven.
Doordat we iets minder belang kunnen geven
krijgt het vanzelf minder belang.
En doordat het minder belang krijgt wordt het uiteindelijk ook minder belangrijk. Tien minuten die u morgen weer vergeten bent, hard op weg naar de totale overbodigheid. Want waarom zouden we überhaupt aan iets onbelangrijks nog geld of tijd geven?
3.
Daarom schrok ik van de conclusie die Volkskrant-recensent Hein Jansen trok in zijn theater-seizoensoverzicht afgelopen juni. Hij beschreef de zoektocht naar nieuwe artistieke leiders voor de BIS-gezelschappen en dat die zoektocht moeizaam verliep. Zijn conclusie was dat er blijkbaar te weinig talenten waren om de BIS-gezelschappen over te nemen. Zijn voorstel op basis van die analyse was om dan maar twee BIS-gezelschappen te schrappen. Die zijn immers zonder talenten overbodig.
Het gaat me niet om de vraag of er BIS-gezelschappen moeten bestaan en hoeveel dan en door wie en hoe die geleid moeten worden. Het gaat erover dat dit de gedachtegang is van een boer die in het voorjaar niets zaait en in de zomer besluit dan maar het land te verkopen, ‘want hier groeien blijkbaar ook al geen wortels’.
Je kunt niet eerst de ontwikkeling van een generatie frustreren en vervolgens doodleuk beweren dat er blijkbaar geen talent is. Dat het Belgisch voetbalelftal plots zo goed is heeft weinig te maken met de individuele baarmoeders van de mamma’s van Kompany, Hazard en De Bruyne. Het heeft te maken met beleid.
4.
Soms lijkt het alsof we in een wereld zijn terecht gekomen zonder geschiedenis, waarin we enkel over de wereld kunnen denken als iets dat even onveranderlijk is als een schoenmaat. Alsof we allemaal boeren zijn die niet meer geloven in zaaien en vervolgens naar ons land kijken en denken ‘alweer geen wortelen dit jaar’.
In deze ontwortelde samenleving lijken we gevangen te zitten in een constante actualiteit. Alsof vandaag niks te maken heeft met eerder gemaakte keuzes. Alsof morgen niets te maken heeft met de keuzes die we vandaag maken.
Terwijl de waarheid is dat ik door omstandigheden ben geworden wie ik ben. Dat ik door omstandigheden hou van het theater waarvan ik hou. Dat ik mezelf heb kunnen ontwikkelen doordat er een systeem was waarin mensen mij ruimte en tijd gaven, doordat er een systeem is waardoor ik kon spelen op jongemakersfestivals in Nederland en Vlaanderen, doordat er een systeem is waardoor ik projectsubsidie kreeg voor Heimat.
Noem me ouderwets, maar ik geloof in verandering. In veranderende personen, in een veranderende wereld. Ik geloof dat ‘hoe het gaat’ een stroom is die verlegd kan worden en ik geloof dat die stroom – steentje voor steentje – verlegd wordt door waar wij collectief, met zijn allen in geloven. Ik geloof dat daar een politieke opdracht in schuilt voor een ieder die in de publieke ruimte zijn mond opendoet, omdat die woorden uiteindelijk de kades zijn van de stroom der dingen.
Het is ook daarom dat ik de woorden van Halbe Zijlstra als even schadelijk heb ervaren als zijn daadwerkelijke bezuinigingen. En het is ook daarom dat ik het afgelopen jaar blij was dat de minister van cultuur in Vlaanderen Sven Gatz in woorden tenminste het belang van kunst durfde verdedigde. Maar wat word ik droevig als deze week blijkt dat hij het systeem dat die kunst mogelijk maakt niet verdedigt, niet met middelen. Ik word droevig als blijkt dat hij het toch voor een deel wil inruilen voor een systeem waarin de eigen broek ophouden het summum is van cultuur.
En ik geloof best dat er individuele kunstenaars zijn die dat kunnen of willen, maar ik geloof dat er beleid nodig is om een systeem te financieren dat kan zorgen voor duurzaam, divers en kwalitatief theater. Met de nadruk op duurzaam, divers en kwalitatief. Haal een van die drie weg uit het systeem en het systeem stort in elkaar. En ik geloof dat dat systeem belangrijk is, omdat ik geloof in kunst. Ik geloof dat theater belangrijk kan zijn.
5.
Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?
Antwoord: niets is belangrijk.
We gaan immers allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.
Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?
Antwoord: alles is belangrijk.
We gaan immers allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.
Om met die paradox om te gaan heb ik kunst nodig, heeft de mensheid kunst nodig gehad, hebben we beelden, gedachten, taal nodig. Dat is de opdracht van kunstenaar. Niet de eigen broek ophouden, niet overleven. Dat is een mogelijk ‘hoe’. Niet het ‘waarom’. Niet het ‘wat’. De kades van de stroom bepalen door het onzegbare zegbaar te maken, dat is de opdracht.
Door kunst kon mijn zevenjarige neefje zeggen, nadat hij de nieuwe Pixar-film Inside Out had gezien: ‘ik weet niet wat er aan de hand is, maar volgens mij zit ‘verdriet’ aan de knoppen’. Door dat te kunnen zeggen, door daar woorden voor te hebben was er niets opgelost die middag en tegelijkertijd was alles opgelost die middag. Dat was voor hem heel belangrijk en voor mij misschien nog wel meer.
Ik wens u in deze belangrijke tijd, op dit belangrijke festival erg veel belangrijke voorstellingen toe, waarin er hopelijk niets wordt opgelost behalve dan misschien dat ene belangrijke: alles.
http://www.theaterkrant.nl/nieuws/freek-vielen-noem-me-ouderwets-maar-ik-geloof-in-verandering/
Acht toneelschrijvers schrijven een monoloog voor drie vrouwen in klederdracht. Het Wilde Oog nodigde uit tot schrijven: Don Duyns, Koen van Hensbergen, Gerardjan Rijnders, Jibbe Willems, Magne van den Berg, Tjitske Jansen, Pauline Mol, Lot Vekemans. Een wit boekje, teksten en foto's is in de maak en wordt als de tijd genoeg rekt gepresenteerd in het Lloyd Hotel op de Oostelijke Handelskade 34 in Amsterdam op 3, 4 of 5 september rondom de voorstellingen (12.00, 14.00 en 16.00 uur). De witte boekjesreeks is er voor teksten die buiten de vaste format vallen.
Zou ik in klederdracht op de toneelschool aangenomen zijn?
Zou één van de leraren op het idee gekomen zijn Ophelia een Spakenburgse te laten zijn?
(Tjitske Jansen)
http://amsterdamfringefestival.nl/programma/van-kniertje-tot-diva/